Italian to Dutch dictionary : Universal dictionary

This Italian to Dutch dictionary searches words in both directions at the same time.
Both Italian to Dutch and Dutch to Italian translations will be listed at once.

acqua (f) water (n)
albero (m) boom (m)
amico (m); amica (f) vriend, vriendje (m), vriendin, vriendinnetje (f), maatje (m'f)
amore (m) liefde (f)
andare gaan
animale (m); bestia (f) dier (n); beest (n)
ascoltare luisteren; naar
bambina (f); (f) meisje (n); meid (f); meidje (n); griet (f); grietje (n)
bambino (m) (child); ragazzo (m) (teenager) jongen (m); knaap (m)
bambino (m); bambina (f); bimbo (m); bimba (f); bebè (m) #Dutch'baby (m'f), zuigeling (m'f), pasgeborene (m'f)
cane (m) hond (m)
casa (f); casa huis (n); onderkomen (n)
cavallo (m) paard (n); (n)
ciao; salve; buongiorno hallo, hoi, dag (informal), goede dag (formal)
cibo (m); alimento (m) voedsel (n); eten (n)
città (f) stad (f)
denaro (m); soldi geld (n)
donna (f) vrouw (f)
fiore (m) bloem (f)
fratello (m) (1,2,3,4), confratello (m) (3,4) broer (m), broeder (m) (formal)

frutta (f); frutto (m) fruit (n); vrucht (f)
fuoco (m); fiamma (f) vuur (n)
gatto (m); gatta (f); micio (m); micia (f) huiskat; kat (m); poes (f); kater (m)
giorno (m) dag (m); etmaal (n)
grazie dank u, dank je, dankjewel, bedankt
leggere lezen
libro (m) boek (n)
madre (f) moeder (f)
mela (f) appel (m)
no nee#Dutch'nee, neen (formal)
pace (f) vrede (f); peis (f)
padre (m); babbo (m); papà (m) vader (m); papa
scrivere schrijven
scuola (f) school (f)
sì ja
sorella (f) zus (f); zuster (f)
tempo (m) tijd (m)
uomo (m) man (m); heer (m)

Dutch to Italian dictionary | Learn Dutch | Dutch vocabulary | Dutch flashcards