Dutch to Hebrew dictionary : Universal dictionary

This Dutch to Hebrew dictionary searches words in both directions at the same time.
Both Dutch to Hebrew and Hebrew to Dutch translations will be listed at once.

#Dutch'baby (m'f), zuigeling (m'f), pasgeborene (m'f) תינוק (m) (tinoq); תינוקת (f) (tinoqet)
appel (m) תפוח (m)
bloem (f) פרח (m) (perákh)
boek (n) ספר (séfer) (m)
boom (m) עץ'עֵץ (‛ēts) (m)
broer (m), broeder (m) (formal) אח (m)
dag (m); etmaal (n) יממה (yemama) (f); יום (yom) (m)
dank u, dank je, dankjewel, bedankt תודה (todá)
dier (n); beest (n) בעל חיים (m) (ba`al khayim)
fruit (n); vrucht (f) פרי (perí) (m), פירות (peyrót) (m) '(collective)'
gaan הלך (halákh); נסע (nasá); טס (tas)
geld (n) כסף (m) (késef)
hallo, hoi, dag (informal), goede dag (formal) שלום (shalóm); שלום עליכם (shalóm aléikhem)
hond (m) כלב (kélev) (m)
huis (n); onderkomen (n) בית (m) (báyit); בתים (batím)
huiskat; kat (m); poes (f); kater (m) חתול'חָתוּל (khatul) (m), חתולה (khatula) (f)
ja כן (ken)
jongen (m); knaap (m) ילד ('yéled') (m) (child), נער ('na'ár') (teens or twenties), בחור ('bakhúr') (m) (teens or twenties)
lezen קרוא (kára’a)
liefde (f) אהבה (f) (ahavá)

luisteren; naar הקשיב (hikshív); האזין (he'ezín)
man (m); heer (m) אדם (m) (adam); גבר (gever); איש (m) (ish)
meisje (n); meid (f); meidje (n); griet (f); grietje (n) ילדה (f) (yaldá); נערה (f) (na'ará)
moeder (f) אם'אֵם (em), אמא (imma) (f)
nee#Dutch'nee, neen (formal) לא (lo)
paard (n); (n) סוס (m)
school (f) בית ספר (m) (bet-séfer)
schrijven כתב (katáv)
stad (f) עיר (f) (‘yr)
tijd (m) זמן (m) (zman)
vader (m); papa אב (m)
voedsel (n); eten (n) אכל (m) (ókhel); מזון (m) (mazón)
vrede (f); peis (f) שלום (m) (shalom)
vriend, vriendje (m), vriendin, vriendinnetje (f), maatje (m'f) ידיד (m) (yadíd); יָדִיד (m) (yadíd)
vrouw (f) אישה (f) (ishá)
vuur (n) אש (f)
water (n) מים (m)
zus (f); zuster (f) אחות (akhót) (f)

Hebrew to Dutch dictionary | Learn Hebrew | Hebrew vocabulary | Hebrew flashcards