Dicts.info 

Dutch to Swedish dictionary

    Look up:      

This Dutch to Swedish dictionary searches words in both directions at the same time.
Both Dutch to Swedish and Swedish to Dutch translations will be listed at once.


#Dutch'baby (m'f), zuigeling (m'f), pasgeborene (m'f) spädbarn; baby
appel (m) äpple (n)
bloem (f) blomma
boek (n) bok
boom (m) träd (n)
broer (m), broeder (m) (formal) bror; broder
dag (m); etmaal (n) dygn (n); dag
dank u, dank je, dankjewel, bedankt tack
dier (n); beest (n) djur (n)
fruit (n); vrucht (f) frukt
gaan gå; åka
geld (n) pengar
hallo, hoi, dag (informal), goede dag (formal) hallå; hej; god dag; tjena; hejsan
hond (m) hund; hynda (f)
huis (n); onderkomen (n) hus (n)
huiskat; kat (m); poes (f); kater (m) katt
ja ja
jongen (m); knaap (m) pojke
lezen läsa
liefde (f) kärlek
luisteren; naar lyssna; på
man (m); heer (m) man; karl
meisje (n); meid (f); meidje (n); griet (f); grietje (n) flicka; tjej; jänta; tös
moeder (f) mor
nee#Dutch'nee, neen (formal) nej
paard (n); (n) häst; russ; fåle
school (f) skola
schrijven skriva
stad (f) stad
tijd (m) tid
vader (m); papa fader; far; pappa
voedsel (n); eten (n) mat; föda
vrede (f); peis (f) fred
vriend, vriendje (m), vriendin, vriendinnetje (f), maatje (m'f) kamrat; vän; väninna (f)
vrouw (f) kvinna
vuur (n) eld; brand
zus (f); zuster (f) syster
Swedish to Dutch dictionary  |  Learn Swedish  |  Swedish vocabulary  |  Swedish flashcards


Privacy policy   Disclaimer   Terms of use  
Copyright © 2003-2024 Dicts.info.