Dicts.info 

Dutch vocabulary

Learn English to Dutch vocabulary : Verb-basic




Index > Verb-basic

be [wij] zijn, [ik] ben
begin beginnen, [wij] beginnen
break breken, [wij] breken
buy verwerven, [wij] kopen
close sluiten, dichtklappen
come komen, [wij] komen
cut snijden, afsnijden
dance dansen
do uitoefenen, [wij] beoefenen
draw tekenen, [wij] tekenen
drink drinken, [wij] drinken
eat eten, [wij] eten
fall vallen, [wij] vallen
feel tasten, [wij] tasten
find vinden, [wij] vinden
fire vuren, afvuren
fly vliegen, [wij] vliegen
follow volgen, [wij] voortvloeien
forget vergeten, [wij] vergeten
get verkrijgen, [wij] verkrijgen
give geven, overhandigen
have hebben, [wij] hebben
hear horen, [wij] horen
help helpen, [wij] helpen
hope hopen, [wij] hopen
jump springen, [wij] springen
kiss kussen, zoenen
know 0, [wij] weten
laugh lachen, [wij] lachen
learn leren, [wij] leren
lie liggen, [wij] liggen
lie liegen, [wij] liegen
like houden van, graag hebben
listen beluisteren, [wij] beluisteren
look kijken, [wij] kijken
lose verliezen, [wij] verliezen
love houden van, [wij] houden van
make doen, [wij] doen
meet ontmoeten, [wij] ontmoeten
move verroeren, [wij] verroeren
need hebben, [wij] hebben
offer aanbieden, [wij] aanbieden
open openen, [wij] openen
pay betalen, [wij] betalen
play spelen, [wij] spelen
pull trekken, [wij] trekken
push duwen, [wij] duwen
put zetten, [wij] zetten
read lezen, [wij] lezen
remember onthouden, [wij] herinneren
run rennen, lopen
say vertellen, zeggen
sell verkopen, [wij] verkopen
sing zingen
sit zitten, [wij] zitten
smile glimlachen, [wij] glimlachen
swim zwemmen, [wij] zwemmen
take pakken, oppakken
talk praten, spreken
understand verstaan, begrijpen
use gebruiken, [wij] gebruiken
wait wachten, afwachten
write schrijven, [wij] schrijven

Learn topic "verb-basic" with flashcards  |  Test topic "verb-basic" in vocabulary trainer  |  Learn Dutch

Privacy policy   Disclaimer   Terms of use  
Copyright © 2003-2024 Dicts.info.